Goed nieuws, zo klonk het in de kranten, want cultuurminister Gatz (Open Vld) had bij de projectsubsidies in de tweede ronde van het kunstendecreet Jan Decorte opgevist. Het resultaat van deze ronde legt daarentegen andermaal dezelfde pijnpunten bloot. Hoe lang nog?
De projectsubsidies zijn een ware bottle neck van het besparingsbeleid. In 2013 zat er nog ruim 10 miljoen in de pot voor individuele kunstenaars en projectorganisaties, in 2015 nog maar 6,5 miljoen. Reikte Schauvliege in 2013 nog 8 miljoen subsidies uit aan projecten en ontwikkelingsgerichte beurzen, dan klokt dat bedrag in 2015 af op 4,8 miljoen. Bijna een halvering.
Geen stijging maar daling
In 2015 kreeg bijna 60 procent van de positief geadviseerde projecten en kunstenaars geen projectsubsidies. In 2016 was er de kaalslag voor de structurele subsidies en moesten de projectsubsidies het met een bedrag van 5,9 miljoen euro doen. Logisch dus dat veel cultuurwerkers het water aan de lippen hebben en zich vastklampen aan alweer de volgende ronde projectsubsidies. Logisch (maar minder evident) ook dat cultuurorganisaties gerateerde structurele subsidies proberen te compenseren door projectsubsidies via kunstenaars aan te vragen.
Door de vergelijking met 2016 te maken, eerder dan 2013, spreekt het beleid vandaag niet over een daling maar over een stijging van de projectsubsidiepot met 2 miljoen. Van de beschikbare 8 miljoen euro voor 2017 besteedde Gatz in het voorjaar al 4 miljoen, in de eerste van drie rondes, omdat hij een aantal Limburgse organisaties opviste die er bij de structurele subsidies in 2016 uitvielen. Gevolg: nog minder geld voor de kunstenaars. Er werd toen voor 13 miljoen aangevraagd, opnieuw sneuvelden veel aanvragen ondanks een goed artistiek advies.
Besparen als ideologische keuze
In deze tweede ronde kent Gatz een bedrag van 2,2 miljoen toe aan 91 beurzen. Dat betekent dus dat 245 dossiers (of 73 procent) geen steun kregen. De ontvankelijke aanvragen waren nochtans goed voor een totaalbedrag van bijna 9 miljoen euro. Behoorlijk frustrerend voor de leden van beoordelingscommissie als daarenboven ook nog blijkt dat een deel van het beschikbare budget diende voor opviswerk van scheve beleidsbeslissingen uit het verleden.
Afgaande op het budget dat Gatz elders vrijmaakt, of de Vlaamse regering voorziet voor bijvoorbeeld toerisme en creatieve industrie, zijn er nochtans wel degelijk middelen genoeg. De cultuurmakers afknijpen is dus een ideologische keuze: besparen om ze de markt op te jagen.
Maar de minister, zo bleek in het parlement, wil ons ondertussen doen geloven dat de structurele subsidieronde 2016 een succes was want de geslaagde organisaties kregen gemiddeld 17 procent meer steun. Volksbedrog helaas: 37 organisaties met een goed rapport vielen toen uit de boot, de organisaties incasseerden in 2014 al een cut tot 7,5 procent en vooral grote organisaties kregen extra in 2016 wat het gemiddelde van die 17 procent flink optrekt omdat het verhoudingsgewijs om veel grotere bedragen gaat.
Voorrang aan het artistieke!
Naast de onderfinanciering, loopt de beoordelingsprocedure ook danig mank. Eén ambtenaar speelt slagboom voor al de zakelijke dossiers. Professioneel kan je dat niet noemen voor een beleid dat management tot religie verheft. Los van de willekeur, kunnen we ons afvragen of het zin heeft om voor elke aanvraag een zakelijke afweging te maken. Is het niet logischer dat je eerst de artistieke beoordeling maakt en dan achteraf pas kijkt naar de zakelijke kant van de geslaagde dossiers (zoals dat bijvoorbeeld al in het VAF gebeurt)? Zo wordt het zakelijke letterlijk iets van de tweede orde, zonder daarbij genegeerd te worden.
Sterke artistieke dossiers missen nu soms de boot op basis van een zakelijk oordeel, nog zo’n pijnpunt. Een beetje pragmatiek is allesbehalve overbodig als blijkt dat uitmuntende projecten eruit vliegen door een vergetelheid in de zakelijke aanvraag vanwege een teveel aan bureaucratie in de procedure.
Waarom geen getrapte evaluatie (met bijvoorbeeld ‘rapporteurs’ zoals in het VAF) waarbij commissieleden vooraf eens de dossiers met de aanvragers bespreken en extra informatie verzamelen, of bijvoorbeeld achteraf samen met de aanvrager de financiële haalbaarheid van het ingediende voorstel bekijken en daaromtrent afspraken maken? Beeldenmakers en dansers moet je beoordelen op hun creativiteit, niet op hun cijferkunde en hun skills om dossiers te (laten) pennen.
Ook nu weer moesten vele (vrijwillige) commissieleden tonnen energie steken in een hiërarchische evaluatie van ‘zeer goed’, ‘goed’, ‘voldoende’ tot ‘onvoldoende’, zonder daarbij inzicht te hebben in de zakelijke evaluatie en hoe hard die doorweegt.
Maar wat voor zin heeft het om een afweging tussen ‘zeer goed’, ‘goed’ en ‘voldoende’ te blijven maken als de commissie weet dat de minister nadien met zijn lat het rijtje afgaat van hoog naar laag, tot de centen op zijn, en een ‘goede’ beoordeling in de praktijk toch een onvoldoende kan zijn?
Goed is dikwijls niet goed genoeg, dus schrap die categorie in de beoordeling. Er komt nog een evaluatie van het Kunstendecreet voor de zomer? Aan de slag dan. Ook de zakelijke evaluatie hanteert overigens teveel categorieën om een eenduidig advies te kunnen geven.
Burgers als experten?
Er was in het verleden al menig discussie over de competentie van de beoordelaars, die dikwijls onterecht als zondebok dienst lopen. Maar in plaats van de condities te verbeteren zodat er meer experts uit het veld zich engageren, neemt het ontmoedigingsbeleid toe. Want in naam van de democratie moeten er nu ook externen zetelen. Zo geef je niet alleen blijk van wantrouwen in de integriteit van de commissies, maar laat je ook mensen meebeslissen die soms onvoldoende kennis van zaken hebben.
Stel je voor dat je ook voor burgerinspraak zou pleiten bij een commissie voor wetenschappelijk onderzoek. Wie zou aanvaarden dat er mensen mee mogen beslissen over pakweg een onderzoek naar chirurgie of kwantumfysica ‘omdat we anders belangenvermenging riskeren aangezien al de beoordelaars op een af andere manier een link kunnen hebben met de aanvragers’?
In een kleine sector is die verwevenheid helaas onvermijdelijk. Bij de beoordeling van het fonds voor wetenschappelijk onderzoek is die betrokkenheid nota bene 100 procent. Want alle professoren in die commissie komen uit één van de betrokken universiteiten die mogen aanvragen. Als dit geen probleem hoeft te zijn, omdat andere controle mogelijk is zoals transparantie van de rapportering, waarom zou dat voor de kunsten niet kunnen?
Zo’n liberaal idee van burgerparticipatie illustreert hier vooral een betuttelende en minachtende houding ten aanzien van de kunsten en het kunstenveld. Het komt neer op nepdemocratie waarmee je electoraal kan scoren maar die een degelijke publieke besluitvorming verzwaart. Het is de oude truc van ‘de burgermanifesten’ van Guy Verhofstadt die zo, uiteraard in de naam van de democratie, op een misleidende manier het draagvlak en de bevoegdheden van wat we het middenveld noemen buiten spel wou zetten.
Nog: schaf die overkoepelende adviescommissie ook maar af. Officieel moet die commissie over de disciplines heen de kwaliteit van de adviezen bewaken, maar in de praktijk is het een marionet van de minister. Als je toch voor een participatieve besluitvorming bent, waarom heb je dan nog een commissie boven de commissies nodig? De minister kan toch zelf ook beslissen op basis van de concrete adviezen?
Dit artikel werd geschreven door Ine Hermans en Robrecht Vanderbeeken en verscheen eerder op dewereldmorgen.be.