Aanvullend op de Ultimas, de Vlaamse cultuurprijzen, hebben ook de cultuurvakbonden een trofee in de aanbieding: een Fair Practice Award voor solidaire initiatieven. Want ook in rechtvaardigheid kan je een winnaar zijn. Voor 2017 gaat die naar de ondertekenaars van het ‘Handvest voor de Podiumkunstenaar’. Waarom?
Dat veel cultuurwerkers een precaire job hebben en moeten koorddansen om financieel rond te komen, dikwijls zonder vangnet, is een pijnlijk feit. Terwijl de media-aandacht vooral focust op het succes en de rijkdom waarmee de kunsten zich omringen. moeten achter de schermen heel wat cultuurscheppers eenzaam en in stilte afrekenen met sociaaleconomische ellende. Dat steekt en zorgt voor een voortijdige uitstroom aan talent.
Exact een jaar geleden kwam er een solidair initiatief voor het voetlicht dat in tijden van besparingen de concurrentieslag in sociale dumping tussen cultuurwerkers wil doorbreken. Op de opening van Het TheaterFestival 2017 riep danser en choreograaf Michiel Vandevelde kunstenaars op om een handvest te ondertekenen dat hij samen met andere artiesten had opgesteld. Dat handvest omvat een solidariteitsverklaring: kunstenaars spreken onderling af niet langer gratis of onderbetaald te werken voor publieke activiteiten van organisaties met minstens één medewerker in loondienst.
De oproep werd een succes: 400 cultuurwerkers en ook 23 organisaties tekenden mee. Het handvest wil, naast sensibiliseren over wat een correcte verloning is, cultuurwerkers ook aansporen om collectief on(der)betaalde werkaanbiedingen te weigeren. Zo kan je een draagvlak creëren om te lage vergoedingen een halt toe te roepen.
Het huidige kunstenveld is extreem concurrentieel georganiseerd, aldus de motivatie van het handvest: kunstenaars zijn in hun strijd om zichtbaarheid zelfs bereid om gratis te werken. Zo scheppen ze een precedent voor de onderhandelingen van hun collega’s. Kunstorganisaties rouwen daar niet altijd om. Ook in tijden van gelijke of zelfs minder subsidies mikken ze op groei om zich te bewijzen bij het publiek en de overheid. Dat schept een vicieuze cirkel, die het handvest wil doorbreken.
Als cultuurvakbonden worden we dagelijks geconfronteerd met de sociaaleconomische impasse die deze vicieuze cirkel veroorzaakt. Daarom is het handvest, als bottom-up initiatief om de eigen werkvloer leefbaarder, transparanter, democratischer en socialer te maken, erg waardevol. Vandaar deze award, uit respect voor de ethische keuze van de ondertekenaars en om gelijkaardige, inspirerende initiatieven te stimuleren.
Als return engageren we ons als awards-uitreikers voor een samenwerking met de initiatiefnemers rond nieuwe campagnes. Eerder dan een beeldje reiken we liever de hand uit. Het handvest kreeg ook al opvolging: het inspireerde een groep jonge dansers tot het schrijven van een open brief waarin ze collega’s oproepen niet langer gratis aan de slag te gaan. Ook de initiatiefnemers van de antiseksismebeweging Engagement geven aan dat het handvest hen extra motiveerde.
Minimumloon voor zelfstandigen
Het handvest vestigt de aandacht op enkele pijnpunten die we hierbij nog eens onder de aandacht willen brengen. De ondertekenaars geven aan dat ze betaald willen worden volgens de wettelijk vastgelegde barema’s (conform de cao Podiumkunsten en Muziek). Die reglementering geldt zowel voor publieke als voor private organisaties. Maar in tegenstelling tot Nederland hebben we in België helaas geen afspraken rond minimumlonen voor zelfstandigen.
Het is wel zo dat organisaties die subsidies ontvangen via het Kunstendecreet verplicht zijn kunstenaars minstens volgens de cao te vergoeden tijdens het hele proces (van onderzoek tot presentatie). Dus ook de kunstenaars die op zelfstandige basis werken.
Organisaties die meer dan 312.000 euro subsidie krijgen van de Vlaamse Gemeenschap, moeten zich bovendien houden aan categorie A voor kunstenaars. Helaas heeft het beleid geen actieplan om dat op te volgen. Om de neerwaartse spiraal van lonen in de concurrentieslag tussen kunstenaars tegen te gaan, zouden we dus veel meer voor de zelfstandigen kunnen doen.
Betere wetgeving artikel 1bis
Er zijn al wel uitzonderingsregels voor kunstenaars voorzien, zoals het zogeheten artikel 1bis RSZ-wet. Maar dat kan beter. Dankzij artikel 1bis hebben kunstenaars met een kunstenaarsvisum als zelfstandige toch het recht op de sociale zekerheid van werknemers (vervangingsinkomen, kindergeld, etc.). Het nadeel is echter dat artikel 1bis niet aan het arbeidsrecht is gekoppeld (je moet geen arbeidscontract opstellen), zodat de geldende cao’s (loonbarema’s, vervoersregeling, eindejaarspremies, etc.) niet afdwingbaar zijn.
Dat creëert een grijze zone die het derdebetalersbedrijf Smart.be aangreep om marktleider te worden: afgaande op het aantal dimona’s dat ze aangeven bij de RSZ, zijn ze met voorsprong de grootste werkgever in het kunstenveld. Ook al beweren ze het minimumloon te betalen, toch cultiveren ze sociale fraude omdat hun werknemers systematisch te weinig uren aanrekenen. Om netto meer over te houden, laten ze zich via onkostenvergoedingen betalen om sociale bijdragen te ontlopen. Waardoor ze helaas ook geen rechten opbouwen.
Omdat ze de perceptie tegen hebben, greep Smart.be haar onderaanneming voor Deliveroo aan als marketing: dankzij hen zouden de koeriers, die weliswaar nog steeds onderbetaald werden, wel een betere sociale bescherming genieten dan wat ze als zelfstandige hebben. Maar als de sociale intenties voorop staan, waarom geeft Smart.be diezelfde sociale bescherming dan niet aan kunstenaars die via hen werken?
Nood aan controle
Deze grijze zone kunnen we aanpakken door het werken met artikel 1bis beter te reguleren inzake arbeidsrecht, of door meer controle te voorzien. Dat laatste is vandaag een groot probleem, omdat onze regering bespaart op de sociale inspectie die nochtans al over te weinig personeel beschikt. De inspectie hapert zowel inzake fiscaliteit, arbeidswetgeving als sociale zekerheid.
Dat maakt van België de facto een groter flexiland dan de ons omliggende landen. Want wat heb je aan regelgeving als je die niet opvolgt? Vergeleken met bijvoorbeeld Duitsland, Nederland of Groot-Brittannië hebben we dan wel betere cao’s, maar door gebrek aan controle heerst de wetteloosheid.
Ook op dat punt is het handvest een belangrijk signaal. Het feit dat kunstenaars de nood voelen zich te organiseren, bewijst dat men in de praktijk voortdurend tegen incorrecte verloning werkt. Een ander veelzeggend voorbeeld: enkele sociale activisten hebben al enkele jaren het plan om voor podiumtechniekers een coöperatieve op te richten met correcte verloning als ethisch handelsmerk. Het geraakt zonder overheidssteun helaas niet van de grond, omdat hun richtprijzen zo ver boven de marktprijs liggen. Het is een even waardevol initiatief als het handvest, maar het zou natuurlijk nog beter zijn dat adequate regelgeving en controle zo’n ethisch appel overbodig maken.
Responsabilisering werkgevers
Het is goed nieuws dat de werkgeversfederatie kunstorganisaties (oKo) het handvest positief onthaalde en hun leden opriep er rekenschap aan te geven. OKo had het wel nog beter gevonden als het handvest zou vooropstellen om steeds volgens de juiste barema’s te werken. Maar de oproep om alvast in een professionele context een correcte verloning te eisen, sluit natuurlijk niet uit dat je dat als kunstenaar in andere gevallen ook zou doen.
In de motivatie bij het handvest lezen we: ‘Uiteraard raden we aan om het principe van het handvest ook breder toe te passen. Wie het handvest ondertekent, zegt daarmee niet dat het ok is om bij onderzoek of in creatie niet correct betaald te worden.’
De motivatie legt verder uit dat de oproep zich beperkt tot de professionele context omdat de onndertekenaars zich niet willen uitspreken over kunstenaars die voor zichzelf of voor elkaar werk willen maken zonder voldoende middelen, of over een context waarin iedereen vrijwilliger is. Zonder die beperking leg je de lat te hoog om ondertekenaars te vinden. Bovendien dient vooral het misbruik in de professionele sector aangepakt.
Die beperking is eveneens een leerrijk signaal, omdat het ons wijst op de diversiteit van het werkveld van de kunstenaar. Naast professioneel werk kan je als kunstenaar ook actief zijn in een amateurgezelschap of in een context waarin je bepaalde activiteiten als hobby beoefent. Je kan werken uit vrijwillig engagement of bijvoorbeeld als vriendendienst. Dat is een vrije keuze die je kunstenaars niet wil ontzeggen. Het probleem is echter dat sommige werkgevers die diversiteit tegen hen gebruiken.
In de beschikbare regelgeving proberen de sociale partners met deze verschillende werelden rekening te houden door in maatwerk te voorzien. De kleine vergoedingsregeling voor kunstenaars (KVR) is bijvoorbeeld ontwikkeld om tegemoet te komen aan kleine vzw’s of amateurverenigingen. Helaas gebruiken sommige grote organisaties deze voorzieningen ook terwijl die duidelijk niet voor hen zijn bedoeld.
Dat kunstenaars tijdens hun creatieproces uit noodzaak dikwijls onbezoldigd aan de slag zijn, wordt dan weer al te gemakkelijk als normaal opgevat als excuus om alleen voor de presentatie of opvoering van werk te betalen.
Daarin ligt inzake responsabilisering van werkgevers een grote verantwoordelijkheid. Want met deze misbruiken concurreer je opdrachtgevers weg die binnen het wettelijke kader willen werken. Gevolg: een hellend vlak.
Wat hier kan helpen, is het uitwerken van een sociaal charter zoals de vakbonden en werkgevers in de media en film dat hebben opgesteld. Dat was nodig om bijvoorbeeld mensen die zo graag in de film willen werken dat ze bereid zijn zich te laten betalen in filmtickets, te beschermen tegen zichzelf. Nochtans doet zo’n charter in grote lijnen eigenlijk niets anders dan opnieuw bevestigen van wat al wettelijk vastlag.
Beleid als bondgenoot
Nog goed nieuws: ook in cultuurminister Gatz vinden we een bondgenoot. In een antwoord op een parlementaire vraag (15/03/2018) benadrukte hij dat het handvest als bottom-up initiatief erg hoopvol is: ‘Cultuurwerkers die zelf de handen in elkaar slaan en ervoor kiezen solidair te werken en niet onder prijs te werken: die mentaliteit moeten we stimuleren.’
En nog: ‘We kunnen inzake verloning wel van de organisaties verwachten – en we moeten dat blijven doen – dat ze correct en solidair zijn, en sommigen kunnen op dat punt zeker nog meer inspanningen doen. U kent de oude discussie over het onevenwicht in de verloning voor kaderfuncties in vergelijking met wat de makers, die zich als freelancers aanbieden, soms maar krijgen.’
En verder zegt de minister: ‘Het “Handvest van de podiumkunstenaar” leert ons ook iets anders, namelijk dat er wel een discrepantie is tussen wat cao’s aangeven en wat er daadwerkelijk op de werkvloer gebeurt. Dat betekent dat er toch ook nood is aan controle en ook dat de sociale partners moeten nadenken hoe ze die kloof tussen theorie en praktijk kunnen dichten. Ik wil daarbij desgevraagd zeker helpen.’
Die vraag is er zeker. Een eenvoudige stap voorwaarts is bijvoorbeeld dat de minister de beheersovereenkomsten van de gesubsidieerde organisaties beter monitort. Blijkt uit de tussentijdse evaluatie dat de gekregen subsidies daadwerkelijk werden besteed aan de begrote artistieke kosten? Vloeiden die middelen wel terug naar de kunstenaars?
In een akkoord dat de sociale partners deze zomer met het beleid sloten, is er alvast afgesproken dat er bij de berekening en de afrekening van subsidies wordt nagegaan hoe kunstenaars worden en werden vergoed en of deze vergoeding correct was op basis van de loonmassa en het aantal voltijdse banen.
De subsidiërende overheid verbindt zich ertoe de beheersovereenkomsten door te lichten, de best practices te bundelen en te ontsluiten voor de sector. De administratie engageert zich ertoe de sociale partners jaarlijks te informeren over haar bevindingen.
Hoopvol is ook dat er met het beleid is afgesproken dat de vakbonden met de werkgevers een sectorale richtlijn gaan ontwikkelen aangaande een minimumvergoeding van zelfstandigen in de kunstensector. Verder zullen we onderzoeken of én hoe de minimumlonen die gelden in de sector, ook verplicht kunnen worden toegepast voor de 1bis-contracten.
Kortom, het ‘Handvest voor de Podiumkunstenaar’ krijgt ook beleidsmatig opvolging. Als signaal uit de praktijk leverde het een belangrijke bijdrage aan dit sociale overleg.
Ine Hermans is verantwoordelijke cultuurwerkers, LBC-NVK/ACV. Robrecht Vanderbeeken is verantwoordelijke cultuurwerkers, ACOD Cultuur/ABVV.